Idylle

Het is soms treffend hoe dagdromen een voorafje van de waarheid kunnen zijn. Is de ultieme idylle immers niet de ober zien die ‘s weekends op een beloftevolle zomerochtend de terrasmeubels van het café op zijn plaats zet?
Deze week stond ik precies zo op mijn eigen terras, op de hoek van de Heilig-Hartlaan en de Nieuwpoortsesteenweg. De helft van mijn stoelen en tafels stond al goed, tot mijn ogen vielen op een ambitieus gestart sluikstort, nabij een struikenpartij en onverbiddelijk in het zicht van eenieder die zich vandaag bij ons tegoed zou komen doen aan spijs en drank. Neen, dit vieze boeltje hypothekeerde in ernstige mate het welslagen van onze nering in open lucht. Gauw toog ik naar binnen voor poetsmateriaal dat zo goed als mogelijk was uitgerust om deze hygiënische beslommering te overwinnen.
Ik kwam terug met allerlei tuig dat al snel, namelijk bij de eerste aanraking, als onbevredigend beoordeeld diende te worden.
Waren van de partij: lege conserven, twee kleine zakken huisvuil die afgaande op de haarproppen, maandverbanden en watjes uit een badkamer afkomstig waren, enkele enorm dikke pampers die ofwel duiden op ouders die hun baby een tikje sneller zouden mogen verversen ofwel op een veel te hoge pamperprijs, en tot slot mijn grootste zorg: een doorzichtige, uiterst dunne zak rottend visorganenafval in rood sap.
Nu zijn er verschillende manieren om met dergelijke obstakel om te gaan. Ik had bijvoorbeeld de politie kunnen bellen om me vervolgens gaan ergeren aan het feit dat de door mij opgebelde politie mijn probleem niet zou komen oplossen. Ik had aan de vriendelijke voorbijwandelende dame-met-hond kunnen zeggen dat het toch altijd dezelfden zijn die de stad bevuilen toen ze mij met mededogen aankeek, doch ik ben een dierenvriend en wijs slechts meeuwen met de vinger als ik ze op heterdaad betrap. Of ik had het gevoel van wansmakelijke afschuw dat mij enkele tellen overviel, de bovenhand kunnen laten nemen voor de rest van de dag.
Maar zo reageerde ik niet. Ik ging op in mijn doldwaze idylle. Met een sprongetje, een hupje en net geen deuntje fluitend deed ik de smeerlapperij in de zak. Op de koop toe haalde ik nog een emmer water en een schuurborstel om de resten van de stoepstenen te verwijderen. Ziedaar de mens, hij is onnozel geworden.
Ik geloof niet dat er die dag iemand op ons terras gezeten heeft.